Door Richard Kroes
Mijn dochter heeft gevoel voor taal. Ja duh… elk kind tussen pakweg nul en negen heeft gevoel voor taal, dat is namelijk de periode dat je het leren moet. Maar toch: zo af en toe hoor je dingen waar je bij denkt: Pardon? Wát? Hoes dit mogelijk?
Iedereen kent de fase waarin kinderen grammaticaal correct hun moedertaal gaan spreken, zelfs als dat onterecht is. Eerst praten ze volwassenen na en zeggen ‘ik liep’, dan ontdekken ze de grammaticaregels en zeggen ‘ik loopte’ en daarna leggen ze zich neer bij het bestaan van uitzonderingen en zeggen weer ‘ik liep’. Die middenfase is de eerste fase waarin ze regels productief gaan toepassen: ze maken er zelf taal van.
Maar hoe kom je aan die regels? Niemand legt ze aan je uit, dus destilleer je ze, inductief, uit wat je om je heen hoort zeggen. Dat kan leiden tot formeel volstrekt correcte conclusies, die niettemin onjuist zijn. Taal is nu eenmaal net niet logisch. Dat kan leiden tot fraaie vondsten, zoals de titel van dit stukje.
Mijn dochter moet de betekenis van het werkwoord ‘schudden’ ooit goed begrepen hebben. Nu wil het toeval dat de betekenis van dat werkwoord frequentatief is. Dat is een dure taalkundigenterm voor een handeling die bestaat uit iets dat steeds herhaald wordt, zoals schudden. Ook dat niveau van betekenis moet ze ooit begrepen hebben.
Even wat uitleg: lang geleden hadden werkwoorden met een frequentatieve betekenis ook een aparte vorm die bij die speciale betekenis hoorde, eentje die was afgeleid van een ander werkwoord dat dezelfde handeling beschreef in enkelvoudige vorm. Die vormen zijn in veel talen blijven hangen, ook al kan de ‘vervoeging’ van een enkelvoudig werkwoord naar een frequentatief werkwoord niet meer worden toegepast. De grammaticaregel bestaat dan niet meer, alleen een vast corpus aan bestaande frequentatieve werkwoorden waaraan geen nieuwe meer worden toegevoegd.
Tijd voor een paar voorbeelden van enkelvoudige werkwoorden en hun frequentatieve afleidingen: rammen – rammelen, druppen – druppelen, trappen – trappelen, klappen – klapperen, schuiven – schuifelen, krabben – krabbelen.
Er bestaan ook frequentatieven zonder enkelvoudig equivalent: tuimelen, buitelen, luisteren, wiebelen, donderen, sjacheren, struikelen, trommelen, knetteren. De enkelvoudige vorm hiervan is ooit uit de taal verdwenen, onherkenbaar geworden (ik vermoed het paar: beven – bibberen en grijpen – grabbelen) of heeft nooit bestaan en het werkwoord heeft zich qua vorm aan de betekenis aangepast.
En dan zijn er de werkwoorden met een frequentatieve betekenis, maar zonder frequentatieve vorm, zoals schudden, waarvan mijn dochter vond dat de taal consequent en consistent moest worden toegepast, dus kreeg het ook de bijbehorende vorm, één die ze nooit gehoord kan hebben: schuddelen.
Deze post verscheen eerder op het blog Apoftegma.
Gerard van der Leeuw zegt
Ho, ho, dan heeft ze mij nooit ontmoet. k gebruik het woord vaak! Maar ik maak wel meer agressieven van werkwoorden. Onze familie heeft een eigen taaltje. Vandaar. Je hebt trouwens ook nog hobbelen en dobbelen. En je weet: het is groot, groter, grotere, grootst. Maar een leuk stukje!
Frans zegt
Zie ook http://www.meertens.knaw.nl/ewnd/boeken/woord/62882
Marcel Plaatsman zegt
Voor mij als Noord-Hollander klinkt dit inderdaad niet ongewoon, “skuddele” is hier een actueel woord (wat natuurlijk niet voor alle dialectvormen kan worden gezegd). Ik herinner me een discussie (in Alkmaar, met mensen uit verschillende plaatsen in de omgeving) over het pak melk dat je moet “schudden” voor gebruik: eigenlijk moest je dat “schuddelen”, besloten we, want bij melk gaat het immers om een herhaald schudden.
Bert Mostert zegt
Ook de gisteren om de een of andere op deze site gememoreerde Arie de Jager noemt het woord in zijn “Woordenboek der Frequentatieven in het Nederlandsch”, deel I kolom 611 (1875).
DirkJan zegt
Aan de reacties te zien kunnen nieuwe woorden op verschillende plekken en tijden ontstaan. Niet vreemd natuurlijk en ik moet aan het deze week op Neerlandistiek genoemde begrip ‘homoplasie’ denken. Werd niet uitgelegd en moest ik opzoeken:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Homoplasie
Naomi zegt
‘Schuddelen’ hoor je in het Limburgs ook wel eens, waaronder in een aantal dialecten. In Maastricht bestaat het woord ‘sjuddele’ bijvoorbeeld. Leuk om hier eens te kijken: https://www.mijnwoordenboek.nl/dialect-vertaler.php?woord=schudden
Hugo Quené zegt
Ondanks de (vermoedelijk) niet-frequentatieve betekenis ging mijn spelende zoontje in zijn peuterjaren zijn auto’s en fietsen “startelen” i.p.v. “starten”. (Utrecht, eind jaren ’90.) Binnen ons gezin gebruiken we het woord nog steeds.
Emmy zegt
‘… een vast corpus aan bestaande frequentatieve werkwoorden waaraan geen nieuwe meer worden toegevoegd’
Hoezo komen er geen nieuwe frequentatieven bij? Taal verandert toch? Ik hoor met enige regelmaat ‘gruwelen’ gebruikt worden als werkwoord. Dat heet fout te zijn, maar waarom zou het niet een nieuw frequentatief van ‘gruwen’ kunnen zijn/worden?
Peter-Arno Coppen zegt
‘gruwelen’ staat gewoon in het Groene Boekje (zie hier). Dat heet helemaal niet fout te zijn. Het staat ook al sinds de vroegste vindplaats in 1276 (‘Tehans doend wijf die stimme gaf so gruwelde den verreder daeraf’) vermeld in alle gezaghebbende woordenboeken (vroegnieuwnederlands, middelnederlands, woordenboek der Nederlandsche taal).
Mient Adema zegt
De vraag is dan of de stelling dat frequentatieve werkwoorden geen neologisme meer zullen opleveren correct is. Hoezo is dat een vast corpus? Lange tijd geen werkwoorden op -elen en -eren in het woordenboek gestopt omdat die nog niet al te gangbaar waren?
Het voorbeeld van gruwelen is niet een al te best bewijs voor het tegendeel, maar of dat ooit anders wordt staat natuurlijk te bezien.
Kan je in de taal ooit uitsluiten dat iemand die te pas en te onpas zijn neus in andermans zaken steekt bezig en daarover zijn zegje doet bezig iets is op te merkelen? Ik voel dus wel wat met Emmy mee. De stelling met “voorlopig” zou natuurlijk kunnen. Of zij zou verklaard moeten zijn.
Peter-Arno Coppen zegt
Volgens een artikel van Geert Booij en Jenny Audring uit 2018 speelt hier ook een zogeheten ‘double motivation’ mee. Hedendaagse taalgebruikers herkennen het patroon -elen en -eren, en zien daar dan (al dan niet bewust) een frequentatief in, zelfs als dat etymologisch niet juist is (zoals bij ‘buitelen’ of ‘friemelen’). Dit is wel een vorm van productiviteit, die niet zozeer tot nieuwe woorden leidt, als wel tot nieuwe betekenissen.