Door Marc van Oostendorp
De leukste zinnen: zinnen die geen hoofdzin zijn of hebben. In een artikel in het nieuwe nummer van Nederlandse Taalkunde gaat Karin Beijering in op een interessante groep voorbeelden: zinnen die uit een bijwoord of een bijvoeglijk naamwoord bestaan, gevolgd door een dat-zin:
- Fijn dat je dit even leest.
- Misschien dat ik morgen nog wel kom.
Van de eerste zin zou je nog kunnen denken dat hij een soort afkorting is van ‘Het is fijn dat je dit even leest’, maar bij de tweede zin kan dat niet: ‘Het is misschien dat ik morgen nog wel kom’ is niet goed, de zin lijkt eerder een alternatieve (en feitelijk langere) manier om te zeggen ‘Ik kom morgen misschien nog wel’. (Zo’n parafrase is bij de eerste zin dan weer niet mogelijk: ‘Je leest dit fijn even’ betekent iets anders.)Daar zit, lijkt mij, dus al een verschil tussen die twee constructies, maar het gaat Beijering meer om de betekenis. Ze heeft een uitgebreid onderzoek gedaan naar wanneer mensen zulke constructies nu precies gebruiken, en ze vond twee soorten. De twee zinnen hierboven horen dan allebij bij de eerste soort.
De eerste soort noemt ze evaluatief: de spreker zegt wat hij of zij vindt van de inhoud van het gebodene. Dat kan een waardeoordeel zijn; de meest gebruikte bijwoorden zijn in dit geval (van populairst naar minder populair): goed, jammer, leuk, gelukkig, fijn, raar. Of het kan een oordeel zijn over de waarschijnlijkheid (misschien, wellicht, natuurlijk, waarschijnlijk).
In de tweede soort maakt het eerste woord expliciet hoe de relatie is van het dat-zinnetje met de rest van het betoog:
- Plus dat dat ook niet zoveel navragen vraagt, natuurlijk, hè.
Ik vind Beijerings in dit geval niet altijd even duidelijk. Soms lijkt het er meer op dat ze een bijzin als een aparte zin analyseert en ik begrijp dan niet waarom ze dat doet:
- Dus René heeft ‘m maar verteld wat er aan de hand was namelijk dat z’n auto in puin lag.
Dat gedeelte na namelijk zou je ook kunnen zien als een bijstelling bij wat er aan de hand was. Maar in het plus-geval hierboven zie ik in de context inderdaad geen hoofdzin waar dit stukje als bijzin aan kan aanhaken. Het is daarom een aparte zin. Dit is wat er eerder is gezegd:
- Maar af en toe lees ik zo wel ‘ns iets tussendoor en als dat een thriller is dan kan ik dat moeilijk wegleggen, dus dan dat gaat wat wel gemakkelijker.
Er zijn dus twee categorieën en Beijering wijst er, in mijn ogen terecht, op beide gevallen het woord dat voor dat staat dat niet per se bijdraagt aan de kernbetekenis van de zin, maar er commentaar op geeft. Je hebt de zin, die gepresenteerd wordt als bijzin, en het woord ervoor zegt wat de spreker ervan vindt of hoe die zin aan de rest van het verhaal gerelateerd moet worden. Dat woord staat dus letterlijk buiten de zin, zowel qua vorm als qua betekenis.
Marcel Plaatsman zegt
Er lijkt ook een verschil te zijn tussen woorden als “natuurlijk” en “namelijk” enerzijds, en woorden als “goed”, “fijn’ anderzijds, zoals blijkt uit deze zinnen:
– Dat je dit even leest, fijn. / Fijn dat je dit even leest.
– Dat je dit even leest, natuurlijk. / Natuurlijk dat je dit even leest.
Bij “fijn” lijkt me de zin waar “fijn” vooraan staat de normaalste, bij “natuurlijk” de zin waar het woord achteraan staat. De andere volgorde voelt minder vanzelfsprekend.