Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het weer 1917 was? Deze week aandacht voor vijf in 1916 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een verkiezing van de beste bundel. Vandaag als laatste Lente-maan van P.C. Boutens, ingeleid door Coster zelf, die behalve onderstaand gedicht nog vijf andere uit de bundel koos.
En nu – ik ben niet meer alleen…
O bovenwezenlijk bedrog:
Gij zijt hier niet, gij zijt hier toch.
Daar dauwt door ’t slui’rend lichtgeween
Een heller tegenwoordigheid:
Een blind onzienelijk gezicht
Klaart uit de zee van sterrelicht –
En geene vrees of gij het zijt,
Die dus verroereloosd beroert
De wellen dezer donkre mijn
En keert in levende fontein
Wat diep en lichtloos lag gevloerd –
En wat ik onbewijsbaar dacht
En onuitsprekelijk verbeurd,
Breekt spraakloos uit en bloeit en geurt
Als witte rozen in den nacht.
*
Als er in het eerste kwart van de vorige eeuw iemand aanspraak kon maken op de titel ‘dichter des vaderlands’, dan was dat ongetwijfeld P(ieter) C(ornelis) Boutens (1870-1943). Zijn werk werd zeer gewaardeerd, en enkele van zijn boeken haalden enorme oplages. Zijn veelgeroemde bewerking van de Beatrijs, bijvoorbeeld, beleefde bij zijn leven al 33 drukken (inmiddels zijn het er 49). Daarnaast was Boutens ook wel wat je nu een bobo zou noemen: hij was betrokken bij de oprichting van de Vereniging van Letterkundigen en werd daar later voorzitter van, en vervulde functies bij twee letterkundige fondsen. Bovendien had hij (ook als gevolg van zijn leraarschap op een elitaire kostschool) contacten in de betere kringen.
Of hij ook daadwerkelijk tot dichter des vaderlands zou zijn benoemd, is nog maar de vraag, want Boutens was homoseksueel (hij woonde met zijn als ‘huisknecht’ vermomde partner aan een statige laan in Den Haag), en in die tijd was dat wel een punt. Genoeg punt, naar men zegt, om hem een verdiende ridderorde te weigeren – maar hij schreef wel het (volgens velen nogal onbegrijpelijke) gedicht ter gelegenheid van het huwelijk van Juliana en Bernhard, in 1937, dat in een enorme oplage verspreid is geworden geweest.
Eenentwintig jaar eerder verscheen zijn bundel Lente-maan. Het was niet zijn succesvolste – slechts een keer herdrukt – en ook niet zijn best ontvangen werk. Een bespreking repte van “nevels, te ijl om te vatten of eindeloos verglijdende ondoordringbaarheden rond meestentijds onzichtbaar blijvende bergtoppen” en “damp-verdichtingen, waarachter het vlies-dun vliegtuig van zijn zelfgenoegzaam lied niet meer te volgen is”. Dat is beeldend gesproken, maar wel een beetje overdreven, want hoewel hedendaagse ogen zeker zullen moeten wennen aan de gedragen formuleringen en de wat plechtige bewoordingen, is de boodschap goed te volgen. Boutens zoekt het hogere, het zuivere en het geestelijke, maar hij laat de lezer niet alleen achter op het pad omhoog, en leidt hem naar een wereld der ideeën waar “smart en vreugde slechts aspecten zijn van een zelfde liefdesgemeenschap – die leven en dood omvat”. En dat die hoge wereld dan voor sommigen inderdaad vol “nevels , te ijl om te vatten” is … nu ja, dat is dan maar zo.
Raymond Noë
Laat een reactie achter