Eindelijk was het zover. Op 4 mei luisterden zo’n dertig vertegenwoordigers van erfgoedinstellingen als Continium Discovery Center, Limburgs Museum, Jan van Eyck Academie, het erfgoedcentrum van de Universiteit Maastricht (MACCH), Oud-Limburgse Schuttersfederatie, Raod veur ’t Limburgs, Stichting Monumentenwacht Limburg, LGOG, Huis voor de Kunsten (en nog veel meer) naar het advies over het nieuwe Immaterieel Erfgoedbeleid van de Provincie Limburg. Tot nu toe was de boodschap van de gedeputeerde Ger Koopmans dat het nieuwe erfgoedbeleid geen bezuiniging zou inhouden maar zich op efficiency, vergroting publieksbereik en een betere samenwerking tussen organisaties met minder overlap zou toespitsen. De gedeputeerde initieerde de adviesbijeenkomst op die zonnige ochtend in het Roermondse Cuypershuis. Alle erfgoedsectoren zaten binnen met spanning te wachten: wat betekent dit advies voor mijn organisatie, mijn mensen, vrijwilligers en achterban?
Terwijl de presentatie door de opsteller van het advies – Koos Hussem van het Roermondse X-Cago naar het einde loopt, wordt opeens duidelijk dat het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg (SHCL) in Maastricht de pineut is. Het advies is om de provinciale subsidie aan het SHCL te halveren. Wat betekent dat voor het SHCL? Volgens Ad Knotter, directeur van het SHCL: “Het SHCL is een kleine, zelfstandige instelling die met weinig middelen heel veel voor elkaar krijgt. Een korting op de provinciale subsidie houdt 220.000 euro in. Zo’n bezuiniging zou onze instelling in het hart raken. Het wordt onmogelijk onze kerntaken uit te voeren die zo belangrijk zijn om de Limburgse identiteit vorm en inhoud geven”.
Het SHCL bevat 3,6 kilometer aan archieven en 3 kilometer aan bibliotheek. Nu lijken archieven stoffig en saai maar niets is minder waar. Voor alle verhalen die we over elkaar, over Limburg en aan elkaar vertellen zijn archieven als bronnen onmisbaar. Het SHCL vertelt op basis van die bronnen en met uniek beeldmateriaal op de eigen Facebookpagina over de provincie: van drielingen tot mijnpaarden, van fabriekswerkers tot matrassenreclame en boerenbont. De crux is dat voor dit (al dan niet digitale) vertellen bronnen nodig zijn: foto’s, boeken, tijdschriften, jaarverslagen, opnames van mondelinge geschiedenisverhalen (oral-history), kasboeken, notulen, briefhoofden, lesprogramma’s, jubileumuitgaven, reclamefolders, ontwerptekeningen, ansichtkaarten.
Zo plaatste het SHCL op Facebook een zwart-wit foto uit eigen archief van een onbekende moeder in een mooie jurk, zittend in een hoge witte spijlen stoel, met een drieling op schoot en vroeg wie deze moeder was. Door digitale samenwerking, ook crowd-sourcing genoemd, ontdekte het SHCL met ooggetuigen en de Facebook gemeenschap ‘Heerlen-Heeële’ dat de onbekende moeder op de foto de vierendertig jarige Anna Maria Regina Aust-Oppermann uit Bleijerheide moest zijn. Toen zij poseerde had ze al zeven kinderen. Vader Heinrich Aust (49) was mijnwerker; hij kwam uit Buer in het Ruhrgebied en zij uit Cornelimünster bij Aken. Door het archief en crowd-sourcing bracht het SHCL Anna weer tot leven: haar naam, woonplaats, echtgenoot en geboortedatum (12 april 1931) en ook dat twee van de drielingmeisjes nog leven.
‘Wie bewaart en beheert straks het archief als het SHCL geen personeel meer heeft om dit te doen’, zegt Ad Knotter. ‘Iedereen die dat gaat doen, kan niet zonder financiering en personeel, dus per saldo levert de bezuiniging niets op’.
Het vertellen over Limburg is alleen mogelijk en uitvoerbaar als er diepgaande kennis over archieven is met een depotbeheerder, titelbeschrijvers en materiaalverzorgers met hart voor het beheer en behoud van de bronnen van de provincie. Archieven samenbrengen op een centrale plek zonder bijbehorend personeel leidt niet vanzelfsprekend tot kwalitatieve digitale ontsluiting. En kwalitatieve digitalisering van archieven zonder begeleidende kennis vindt niet vanzelfsprekend een groter of jonger publiek. Experts blijven nodig om te weten waar die verhalen te vinden zijn.
Laat een reactie achter