Door Lucas Seuren
In een stripcolumn van de NRC vertelde Renske de Greef dat ze zich ergert aan mensen die hun waardering uitspreken via constructies als “hoe leuk is dat?” Een van de problemen die ze benoemt is dat mensen een taaltechnisch nogal kromme vraag gebruiken als uitroep. Uiteraard gaan mij bij dan gelijk radartjes draaien. Is het überhaupt een vraag? Is het inderdaad een merkwaardige taalconstructie? En gebruiken we vraagzinnen niet vaker als uitroep?
Laten we eerst eens kijken naar de grammatica. Op het eerste gezicht lijken we inderdaad te maken hebben met een vraagzin. Er staat namelijk een vraagwoord (hoe) vooraan de zin. Maar daar kan een kanttekening bij geplaatst worden, want het vraagwoord is gecombineerd met leuk; de twee functioneren als een eenheid in de zin. En de combinatie van een vraagwoord met een ander woord is een typische manier om in het Nederlands een uitroep vorm te geven – de ANS heeft het dan ook over uitroepende voornaamwoorden.
Wat gaaf is dat!
Wat een mooie auto rijdt daar!
Niemand zal bovenstaande zinnen zien als vragen, maar ze lijken op dezelfde manier te zijn opgebouwd. Een vraagwoord wordt gecombineerd met een bijvoeglijk naamwoord of zelfstandig naamwoord en komt vervolgens vooraan de zin te staan. De woordvolgorde lijkt dus geen reden om een onderscheid te maken.
Maar de zinnen worden opmerkelijk genoeg wel anders gebruikt. Renske heeft volgens mij terecht de intuïtie dat de hoe-zin een vraag is. Je voelt dat je antwoord kunt geven. In de populaire tv-serie The Big Bang Theory komt onderstaand dialoogje voor tussen Sheldon en James Earl Jones – Darth Vader / Mufasa:
JEJ: How messed up is that?
SHE: So messed up!
De schrijvers van de serie waren duidelijk van mening dat je de hoe-constructie als vraag kunt zien; Sheldon geeft immers antwoord. Hij behandelt het als een vraag. Tot zover heeft Renske het dus bij het rechte eind. Maar is de constructie ook krom? Ik kan geen reden bedenken waarom dat zou zijn. Sterker nog, ik kan probleemloos vraagzinnen bedenken met dezelfde vorm:
Hoe groot is die auto?
Hoe oud is dat kasteel?
Grammaticaal zijn deze zinnen volledig identiek aan de constructie die Renske bespreekt – merk wel op dat in de uitroepen het bijvoeglijk naamwoord evaluatief is – en ik zou niet weten wat er mis mee is. Het enige verschil is natuurlijk dat deze zinnen oprechte vragen zijn, maar de klacht dat de hoe-zin taaltechnisch krom is, is volgens mij uit de lucht gegrepen. Sterker nog, het is een constructie die zeer productief is.
Grammaticaal zijn deze zinnen volledig identiek aan de constructie die Renske bespreekt – merk wel op dat in de uitroepen het bijvoeglijk naamwoord evaluatief is – en ik zou niet weten wat er mis mee is. Het enige verschil is natuurlijk dat deze zinnen oprechte vragen zijn, maar de klacht dat de hoe-zin taaltechnisch krom is, is volgens mij uit de lucht gegrepen. Sterker nog, het is een constructie die zeer productief is.
Nou functioneren de zinnen in Renskes column natuurlijk anders: het zijn geen vragen. Dat wil zeggen, ze zijn niet bedoeld als vragen, ook al kan er wel antwoord op worden gegeven. Hoewel dat merkwaardig is, is het zeker niet uniek. We gebruiken vragen regelmatig als uitroep:
Wie bereidt zich dan ook niet voor op een sollicitatiegesprek?
Welke idioot steekt nou zomaar de straat over?
Dit zijn zinnen waarin met sleutelwoorden wordt aangegeven dat ze niet dienen als vraag – “dan ook” en “nou” – maar ook hier kan ik me best indenken dat je antwoord kan geven. Het probleem met de hoe-zinnen kan dus niet zijn dat het vraagzinnen zijn die worden gebruikt als een uitroep, want ook dat is doodnormaal in het Nederlands.
Toch zijn die hoe-zinnen best interessant. Ten eerste omdat ze geen sleutelwoorden nodig hebben: hoe + bijvoeglijk naamwoord is genoeg. Al worden ze wel anders uitgesproken dan vragen. Ten tweede werkt deze constructie alleen met “hoe”. Ik kan geen ander vraagwoord verzinnen dat dezelfde mogelijkheden heeft. Zoals in het eerste voorbeeld al te zien was levert “wat” geen vraag op, en andere vraagwoorden zijn überhaupt niet mogelijk. Ten derde is de hoe-zin productief, al is het wel beperkt. Renske zelf draagt nog twee andere voorbeelden aan:
Hoe om kan je lopen?!
Hoe uit je mond kan je stinken!
Merk op dat beide zinnen “kunnen” bevatten, maar dit lijkt geen eis. Andere hulpwerkwoorden zijn zeker mogelijk:
Hoe gek wil je het hebben!
Hoe lang kun je iemand laten wachten!
De constructie is dus productief, en volgens mij taaltechnisch dan ook zo recht als het maar kan, maar vreemd is het zeker (en volgens mijn begeleider inderdaad irritant).f
Ik blijf nog wel met een paar vragen hangen. De meest voor de hand liggende: waarom werkt het alleen met “hoe”? Het lijkt een anglicisme te zijn. Het Engelse “what” kan niet gecombineerd worden met een bijvoeglijk naamwoord, dat heeft een zelfstandig naamwoord nodig – niet “what big”, maar wel “what big ears”. Maar in welke vorm is het onze taal binnen geslopen, en is de Nederlandse constructie anders dan de Engelse? Sowieso is het interessant om te kijken in hoeverre we hier echt met een anglicisme te maken hebben, bijvoorbeeld door te kijken naar talen die wat minder onder invloed van Hollywood staan. In Frankijk en Duitsland wordt bijvoorbeeld veel nagesynchroniseerd; zien we daar deze constructie dan ook niet? Misschien dat iemand hier het antwoord heeft.
Maarten van der Meer zegt
Duits: 'Wie … (geil, hammer, behindert, peinlich) ist das denn!'
(Terzijde: 'en van de problemen die ze benoemt'. Het gebruik van 'benoemen' in plaats van 'noemen' neemt hand over hand toe. Gewoon een observatie.)