Blijkbaar houden we er niet zo van om heel vaak ik te zeggen. Hoe is anders te verklaren dat veel Nederlandstaligen af en toe naar zichzelf verwijzen als ondergetekende – en dan bedoel ik niet in een formele brief, maar bijvoorbeeld in een praatje over de haag. Deze jongen kan ook, net als mijnpersoontje.
Een huis heeft altijd meer dan één muur. ‘De muur’ is dus altijd dubbelzinnig en mensen bedenken van alles om zo’n woordgroep één specifieke referent in de werkelijkheid te geven, bijvoorbeeld door er ‘de muur aan de gangkant’, ‘de rechtermuur’, ‘de buitenmuur’ en ga zo maar door van te maken. Die noodzaak om te disambigueren geldt niet alleen voor muren, maar ook voor zoveel andere dingen ‘om hûs en hear’.
“Thuis dansen, digitaal voetballen, of de burgemeester iets raars op verzoek zien doen. Bij gebrek aan echt vuurwerk moet dat de jeugd van rottigheid weerhouden.”
Dat schrijft de Trouw deze week. Ik vond het een vreemde formulering. Dat komt door het bepaalde lidwoord de in de woordgroep de jeugd. Voor mij betekent de bovenstaande formulering door die woordkeuze dat zoniet alle, dan toch de meeste of de typerendste leden van die groep ervan moeten worden weerhouden rottigheid uit te halen.
Schijnbaar bizarre opmerkingen over de talen die iemand niet spreekt, laten zien dat een deel van de Nederlandstaligen denkt in een frame waarbij het gebruik van andere talen dan het Engels en Nederlands als afwijking van een sociale norm wordt gezien.
Mensen die de Nederlandse corona-regels verwarrend en onduidelijk vinden, kunnen meestal heel precies uitleggen wat die regels zijn, dus met die verwarring valt het blijkbaar wel mee. Op drukke plekken in Amsterdam moet je ineens wel een mondkapje op? Exact zoals u zegt! Het is heel zelden dat je in het wild oprechte verwarring over een corona-maatregel tegenkomt. Maar toen ik een paar weken geleden (nog zonder mondkapje) aan de koffie zat in een hoofdstedelijke boekwinkel, zag ik het gebeuren. Op een groot aantal van de tafeltjes daar staat een bordje met de tekst:
De tijd vliegt! Sinds mijn laatste blog is alweer een maand verstreken. Er gebeurde in de tussenliggende tijd op het gebied van (metafoor)communicatie rondom corona veel dat de moeite van het bloggen waard zou zijn. Toch wil ik eerst terugkomen op een metafoor van Rutte die ik in mijn vorige blog tijdelijk parkeerde: die van de stappen. In de televisietoespraak op 16 maart had Rutte het over ‘stappen zetten‘, maar ook over ‘er komenstappenop ons af‘. Dat klonk niet helemaal logisch, en dus is het tijd om de stap-metafoor eens in wat meer detail te analyseren.
Aan de constructie Wijlopen te lopen moet ieder zichzelf respecterend online tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde op gezette tijden aandacht besteden. Neerlandistiek deed dat bijvoorbeeld hier, hier en hier. Nu het respectabele Journal of Linguistics ook online is, konden zij natuurlijk niet achterblijven. Onlangs publiceerde het dit artikel waarin een groep Antwerpse onderzoekers zich over de constructie buigt.
Euh, ja, ik heb de app van RTL Boulevard op mijn telefoon. Als je die opent, kleurt je hele scherm fel oranje, dus je moet daar in gezelschap een beetje mee oppassen. Ik zou er ook niet over begonnen zijn als ze daar niet regelmatig zo onhandig formuleerden. Neem nou dit bericht van 9 februari jl.
Natasja Froger (54) kan haar geluk niet op. Dit weekend waren al haar kleinkinderen logeren bij opa en oma Froger.
Iedereen begrijpt wat hier staat, maar toch wringt er iets. Of eigenlijk twee dingen.
Om supersnel internet ‘uit en thuis’ te demonstreren, rent in de nieuwste campagne van T-mobile een vrouw in een lange regenjas door de stad, waarbij ze dwars door huizen heen gaat. Aan de wapperende regenjas zie je hoeveel haast ze heeft, maar ze houdt toch even in als ze een badkamer is binnengestormd waar een man in bad zit. Terwijl ze een volledige draai maakt om hem beter te kunnen bekijken, zegt ze:
Een mens kan geen woord zeggen dat niets betekent:
Aaaaaawaaaaaa!
Nee, dat woord staat niet in het woordenboek, er valt geen definitie van te geven. En toch, als ik het op de markt roep, betekent het van alles, bijvoorbeeld dat ik het me kan permitteren om zomaar wat te roepen, of dat ik krankzinnig ben, en dat mijn stem een beetje schor is.
De man van Susan Stijnen (44) verdient meer en werkt fulltime. Om te kunnen zorgen voor hun twee kinderen gaat Stijnen in goed overleg parttime werken. In 2006 loopt hun huwelijk na zeven jaar op de klippen. Ze ontvangt vervolgens tien jaar lang partneralimentatie. “Dat geld had ik ook echt nodig”, zegt Stijnen. Toch vind ze het verkorten van de partneralimentatie geen slecht idee.
Gisteren schreef ik over twee bordjes die waarschuwen voor laaghangende dan wel laag hangende takken. Ze staan bij de ingang van een kerkhof in de buurt van ons huis. Ze zijn daar niet het enige dat me in talige zin opvalt.
Erg opvallend is ook de tekst op de bovenstaande foto. Die staat op een muurtje. Dat muurtje hoort bij een hokje waarin een computer staat. Op die computer kun je een naam intikken. Als er dan op het kerkhof iemand met die naam ligt, verstrekt het apparaat je de exacte locatie van diens graf.
Volgens sommige taalkundigen is het vermogen om taal te gebruiken, aangeboren. De taalkundige Stephen Levinson gelooft dat niet. Hij denkt dat mensen in plaats daarvan een aangeboren drive hebben om met geluiden te communiceren. En hij heeft daar bewijs voor.
Het is een geleerd essay, dat Ilja Leonard Pfeijffer schreef over de ironie. Hij lardeert zijn betoog, Ondraaglijke lichtheid, – dat ongeveer tot strekking heeft dat de ironie een mooi stijlmiddel is maar dat het tot nihilisme voert wanneer je je hele leven ironisch gaat leven – met verwijzingen naar tal van geleerden uit binnen- en buitenland, uit vroeger tijd en uit het heden.
Pfeijffer presenteert die opvatting als een inzicht dat hij tot zijn eigen verrassing verworven zou hebben tijdens het schrijven van zijn essay. Oorspronkelijk was zijn bedoeling om voor de ironie te pleiten, maar uiteindelijk herzag hij zijn mening.
Dat kun je alleen maar interpreteren als een teken dat de schrijver zijn eigen oeuvre niet goed kent. Daar zitten weliswaar een paar door en door ironische boeken in – de gedachten gaan onwillekeurig uit naar Het ware leven. Een roman – maar toch ook vrijwel vanaf het begin oproepen om serieus te zijn. Bovendien is inmiddels misschien wel zijn bekendste gedicht Idylle 7. Dat gedicht richt zich weliswaar niet zozeer tegen de ironie, maar wel tegen moedwillige duisterheid – het probleem is in essentie hetzelfde: dichters verschuilen zich achter de ontworteling zoals essayisten achter de ironie. Het gedicht eindigt dan ook met de regels:
Er is wereldwijd iets eigenaardigs gaande: woorden zoals want en omdat zijn in zo uiteenlopende talen als het Duits, Fins, Frans, Italiaans, Koreaans Noors, Roemeens, Russisch, Slowaaks, Tsjechisch én het Nederlands aan een nieuw leven begonnen.
Waar je vroeger want bijvoorbeeld alleen kon gebruiken in zinnen als ‘Ik kan niet komen want ik ga naar Lowlands’, vind je nu zinnen als:
nee want lowlands
Deze zin is opgediept uit het internet door Martin Konvička, neerlandicus in Berlijn, voor een artikel in Internationale Neerlandistiek. Hij is overigens niet alleen kenmerkend voor internettaal: ook in gesproken Nederlands hoor je zulke zinnen nu wel en in het verleden vermoedelijk niet.
Ik heb jarenlang een abonnement gehad op een Deenstalige krant. Daarin vielen me altijd de berichtjes op van het overlijden van bekende mensen. Die-en-die ‘er død’, stond er dan als kop: die-en-die ‘is dood’. In Nederlandse kranten zie je, dat is althans mijn indruk, doorgaans wat omfloerstere formuleringen.
In z’n taalcolumn in de Trouw schrijft Ton den Boon vandaag over een verwante kwestie, namelijk die van de gevoeligheden rondom het woord lijk. Daarover wordt de afgelopen maanden wel vaker geschreven. De aanleiding is een initiatiefnota van Kamerlid Monica den Boer van D66. In die nota van november vorig jaar staat over het woordgebruik:
3.1 Gebruik niet het woord “lijk” op gemeenteformulieren
Nadat iemand is overleden en de arts een verklaring van overlijden heeft gegeven, moet een nabestaande of de uitvaartverzorger verlof tot cremeren of begraven aanvragen bij de gemeente (artikel 11 en 11a WBL). Pas dan kan iemand worden begraven of gecremeerd. De formulieren voor deze verloven zijn vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken. In deze formulieren wordt voor de overledene het woord “lijk” gebruikt. Uit de ervaring van gemeenten blijkt dat deze term als onnodig confronterend en soms zelfs als kwetsend wordt ervaren door nabestaanden. Deze formulieren voor de verloven moeten daarom gewijzigd worden, zodat deze minder emotioneel belastend zijn. Vanuit deze gedachte kan ook de naam van de wet gewijzigd worden.
Geurts’ ambities zijn groots. In zijn artikel wil hij een nieuw antwoord formuleren op de vraag wat de basis is van menselijke communicatie in taal. Uit het onderzoek van de zogeheten pragmatici in de twintigste eeuw weten we dat iedere zin die we uitspreken een taaldaad is. Je verandert de wereld een klein beetje door iets te zeggen: wanneer ik sorry zeg, ben jij bijvoorbeeld niet meer kwaad op mij.
Maar wat zijn precies die taaldaden? Wat verander je nu precies aan de wereld met het uitspreken van een zin? Er zijn, zegt Geurts, twee manieren om die vraag te beantwoorden. De meeste onderzoekers gaan uit van een psychologische interpretatie. Als Koos tegen Kees zegt ‘ik zal vanavond afwassen’, dan spreekt Koos zijn intentie uit; en Kees weet daarna dus iets over wat er zich in Koos’ hoofd afspeelt.
Toen er nog geen nummerherkenning was, moest je jezelf als
beller expliciet bekendmaken aan de persoon die de hoorn had opgenomen. Daar
zijn allerlei standaardzinnetjes voor:
Je spreekt
met Flip.
Jansen
spreekt u.
Flip hier!
Een in Friesland gebruikelijk zinnetje is (in de Friese en
de Nederlandse versie):
It is even
mei Henk.
Het is
even met Henk.
Wie het beter weet, moet het zeggen, maar mijn indruk is dat
het gebruik bij de provinciegrens ophoudt. Groningers reageren er over het
algemeen wat verbaasd op en thematiseren het ook geregeld als ‘iets wat Friezen
doen’. Ik kon op
internet ook alleen Friestalige voorbeelden vinden:
Dat we van onze gesprekspartners normaliter een zekere precisie verlangen, valt gemakkelijk aan te tonen. Neem nu de volgende zinnen (die ik vertaal uit dit artikel).
Een zon schijnt.
Al Jans ouders zijn aanwezig op de ouderavond.
Jan gelooft dat Parijs in Frankrijk ligt.
Alle drie deze zinnen zijn vreemd. Ze lijken te veronderstellen dat we in een wereld leven waarin meer dan één zon is, waarin ieder kind desgewenst hordes ouders naar ouderavonden kan afvaardigen en waarin er twijfel mogelijk is over de vraag waar Parijs precies ligt.
Het menselijke brein zit zo in elkaar dat het allerlei regelmatigheden ontdekt in de taal van anderen en die zo onthoudt dat ze ook weer gebruikt kunnen worden, grotendeels onbewust. Al in onze vroegste jeugd gaan de hersenen met dat project aan de slag. Dan verwerven kinderen hun moedertalen. Blijkbaar bestaat er een voorkeur voor om in die moedertalen klanken te gebruiken, want de meeste culturen gebruiken gesproken talen. Een wet van Meden en Perzen is dat niet, want in dovengemeenschappen ontstaan gebarentalen. Die zijn overigens voor horende mensen ook goed te leren en een horend kind kan ook prima met een gebarentaal én een gesproken taal als moedertalen opgroeien. Het brein is flexibel.
We vereenvoudigen de werkelijkheid eigenlijk een beetje als we zo’n strikt onderscheid maken tussen ‘gesproken talen’ en ‘gebarentalen’. Veel gebarentalen hebben naast zichtbare ook hoorbare elementen, de zogenaamde ‘gesproken componenten’.
En andersom? Zitten er in gesproken taal ook gebaren? Ja, tuurlijk communiceren we met gebaren, bijvoorbeeld tegen je voorhoofd tikken of in je handen klappen, maar die horen niet bij ons taalsysteem. Blijven er dan nog gebaren over die wel deel van het Nederlands of een andere gesproken taal vormen? Dat je taal kunt opschrijven en dan per definitie geen gebaren aan je lezer kunt laten zien, lijkt erop te wijzen dat gesproken taal gebarenloos en echt volledig op klank gebaseerd is. Maar dat is niet helemaal waar.
Een vrolijk moment, onlangs bij de Amerikaanse collega’s van Language Log: blogger Victor Mair vond de volgende aankondiging ergens in San Francisco:
In het Chinees lijkt er te staan dat de winkel dicht is om een specifieke reden; het is daarbij kennelijk niet nodig om te vermelden wat die reden dan eigenlijk is. In het commentaar meldde zich al snel de Amsterdamse taalkundige Lachlan Mackenzie die wees op een interessant artikel dat hij een aantal jaar geleden wijdde aan de Nederlandse constructie wegens omstandigheden.
Recente reacties