Door Wiel Kusters
‘[P]oetry makes nothing happen: it survives/ In the valley of its making’, schreef W.H. Auden in ‘In Memory of W.B. Yeats’ (1939), en het is alsof Herman de Coninck zichzelf en ons daaraan herinnerde toen hij in 1990 in een gedicht over poëzie noteerde: ‘Zoals je zegt “Val maar, sneeuw”/ als het al een half uur sneeuwt’.
De binnen deze dichtregel uitgesproken zin is een voorbeeld van een taalhandeling, maar een vrij nutteloze. De spreker, in dit geval de dichter die ons aan de hand van deze uitspraak iets wil leren, beoogde misschien een gewenste gebeurtenis te veroorzaken: dat het gaat sneeuwen. Maar het sneeuwt al, en de intentie verandert: de spreker spreekt nu de vallende sneeuw toe met de aanmoediging, toch maar gerust of toch maar vooral door te gaan met sneeuwen. Een zachte aansporing , die hij in feite tot zichzelf richt – om uitdrukking te geven aan een bepaalde, zij het niet precies te omschrijven gemoedstoestand. Het aanvaarden van een situatie misschien. Of, actiever, een verlangen naar vergetelheid of vredigheid. Lees verder >>
Recente reacties