Terwijl we bij de hooivork en de etensvork in een vorige column zagen dat we hun namen voor een belangrijk deel (hooivork) of zelfs allemaal (etensvork) te danken hebben aan de Romania, ’t Latijns-Franse taalgebied, is dat bij de hark niet ’t geval. Alle benamingen zijn Germaanse ‘erfwoorden’. Ik heb er in 1966 bijgaande proefkaart van getekend. Die toont de … [Lees meer...] overUit de archieven van ’t Meertens Instituut: de proefkaart ‘hark’
etymologie
Etymologie: wieler
Door Michiel de Vaan wieler zn. ‘fiets’ Nnl. wieler ‘vélocipède’ (1867), tweewieler (1870), driewieler (1870), snelwieler (1884). Kort voor 1870 bewust gevormd bij het ww. Mnl. Nnl. wielen ‘wentelen, ronddraaien’, naar voorbeeld van draaier bij draaien. wieleren ww. ‘fietsen’ Nnl. wieleren ‘met den wieler rijden’ (1867). wieler- ‘fiets-’ Nnl. wielermanie (1869), wieler-clubs … [Lees meer...] overEtymologie: wieler
Etymologie: wetten
Door Michiel de Vaan wetten ww. ‘scherpen’ Vroegmiddelnederlands wetten (1240), zwak ww., wetsteen ‘slijpsteen’ (1240), Mnl. wetten, Nnl. wetten (1506) ‘slijpen’. Wetten en slijpen worden in het Middelnederlands als synoniemen gebruikt, maar slijpen betekende oorspronkelijk ‘glijden’ en is via ‘afslijten’ tot transitief ‘slijpen’ geworden, terwijl wetten vanaf het begin … [Lees meer...] overEtymologie: wetten
Etymologie: zuring
Door Michiel de Vaan zuring zn. ‘plant met zure smaak, rumex’ Vroegmiddelnederlands Surinc (1280–1290), Zuerinc (1281), Zueringhe (1281, dat.sg.), bijnaam, mogelijk ‘zuurpruim’; Mnl. zuerinc ‘zuring’ (1401–1450), zuyrinck (1477); Nnl. suring (1500–1525), suringhe (1560), suerinc (16e e.), zurinck (1608), suyring (1642), zuuring (1701). zurik zn. ‘zuring’ Vnnl. zurick … [Lees meer...] overEtymologie: zuring
Etymologie: zomp
Door Michiel de Vaan zomp zn. ‘moeras’ Oudnederlands Sumpel onbekende plaats in Zeeland, letterlijk ‘kleine zomp’, bij Cadzand (1171), Middelnl. die zompe veldnaam ‘moeras, poel’ (1266), in de sumpe (1289), beide in West-Vlaanderen, vanden somple toenaam afgeleid van een toponiem (1280), in enen diepen tsomp (Brabant, 1390–1410), sumpich ‘moerassig’, verckensump … [Lees meer...] overEtymologie: zomp
Etymologie: zwelgen
Door Michiel de Vaan zwelgen ww. ‘zich te buiten gaan’ Oudnederlands farsuuelgit ‘verzwelgt’, farsuelge ‘verzwelge’ (Wachtendonckse Psalmen, 901–1000), Middelnederlands swelgen (swalch, geswolgen) ‘doorslikken, verslinden’ (1240), gesuelgen ‘doorslikken’ (1265–1270), ghesuelch ‘keel’ (1276–1300), verswelghen ‘doorslikken, opslokken’ (1265–1270), Suelghemast toenaam ‘die … [Lees meer...] overEtymologie: zwelgen
Etymologie: tierelier
Door Michiel de Vaan tierelier tw. de klank tierelier; zn. gekwinkeleer; speeldoos Klanknabootsend woord voor gezang en muziekklanken: Vnnl. zoe moet ic …. singhen: tiere liere (Anna Bijns, ca. 1540), tierelier ‘gekwinkeleer’ (1622), tierelier tw. (1654); tierelier ‘speeldoos’ (1902, Algemeen Handelsblad). tierelieren ww. ‘het geluid tierelier maken, … [Lees meer...] overEtymologie: tierelier
Etymologie: wulp
Door Michiel de Vaan wulp zn. vogelnaam ‘numenius, steltloper, snipachtige met naar beneden gebogen snavel’ Nnl. wulp (1595), regen wulpen (1598). Uitzonderlijk is de spelling woulp (1724). Verwante vormen: Nederduits wilp, wolp, wölp ‘wulp, snip’ (Twents tuut-welp ‘wulp’), Nieuwfries wylp ‘wulp’, heawylp ‘grutto’ (lett. ‘hooi-wulp’), OE hwilpe m./v. ‘soort vogel’, … [Lees meer...] overEtymologie: wulp
Etymologie: zwichten
Door Michiel de Vaan zwichten ww. ‘wijken’ Vroegmiddelnederlands *suichtelinghe (geschreven is snichtelinghe, met verschrijving van u als n) ‘touw om het zeil van een molen te minderen’ (1286); Middelnl. swichten ‘tot rust brengen, bedaren, intomen; inbinden, reven’ (1326–1350), daarnaast ook ‘kalm worden, wijken’ (1460–1480), ‘inwikkelen’ (ca. 1400); ongeswicht ‘ongereefd’ … [Lees meer...] overEtymologie: zwichten
Etymologie: warempel
Door Michiel de Vaanwarempel bw. ‘waarlijk, voorwaar’Nieuwnederlands warempel (oudste attestatie uit een klucht uit 1720: Warempel, ’t is om long en leever uit te braaken). Waarschijnlijk een vervorming van waratje of warendig, waarvoor zie hieronder. De bron van het element -empel is onduidelijk, aangezien er geen suffix van die vorm bestaat. Een suggestie: warempel komt het … [Lees meer...] overEtymologie: warempel
Etymologie: wauwelen
Door Michiel de Vaanwauwelen ww. ‘kletsen’Vroegnieuwnederlands wauwelen (1612), wauwlen (1614), waulen (1614), waauwelen (1623) ‘kauwen, knabbelen’; wauwelen(1701–1750), waawelen (1782) ‘zwetsen’, wauwelpinte ‘kletskous’ (Gent, 1672); zy verwaauwelen hun geld ‘verdoen’ (1789); waeuweling ‘schommeling, fluctuatie’ (1733). In moderne dialecten Noordhollands wauwelen ook … [Lees meer...] overEtymologie: wauwelen
Etymologie: bleisteren, bluisteren
Door Michiel de Vaanbleisteren, bluisteren ww.‘flikkeren’Middelnederlands bleysteren ‘flikkeren’ (1400–1450, Holland), Vroegnnl. bleysteren (1500–1525);Vroegnieuwnl. bluysteren ‘schroeien, blaken’ (1573), verbluysteren ‘verzengen, verschroeien’ (1528, Brabant), bluyster ‘blaar’ (1588); Nnl. verblaeysteren ‘verzengen, verschroeien’, blaeysteringhe ‘verschroeiing’ (1629, de … [Lees meer...] overEtymologie: bleisteren, bluisteren
Etymologie: schier
Door Michiel de Vaanschier bn. ‘grijs’Oudnederlands scieri ‘zuiver’ (901–1000), filoscire ‘voortreffelijk’ (901–1000), en in enkele toponiemen: Scire (Noord-Frankrijk, 1051; nu Equirre), Skireuelda ‘Schiervelde’, lett. ‘licht veld’ (West-Vlaanderen, 1184). Middelnederlands schir (1265–70) ‘dof geworden wit’, scir, scier ‘grijs’ (van vogels) (1287), Middelschieremeed, veldnaam, … [Lees meer...] overEtymologie: schier
Etymologie: storten
Door Michiel de Vaan storten ww. ‘met geweld (laten) vallen; uitgieten; betalen, overmaken’Vnnl. sturten, storten (1236) ‘vergieten, uitstromen, instorten’, blůtsturten (1270–1290) ‘bloedverlies’, Nnl. storten, zelden nog sturten. Oudere afleidingen: Mnl. stůrtkarre ‘mestkar’ (1270–1290), stortte ‘dunne metaalplaat’ (1477), sturtinghe ‘storting’ (1430–1450), Nnl. … [Lees meer...] overEtymologie: storten
Etymologie: stortregen
Door Michiel de Vaanstortregen zn. ‘hevige regen’Nieuwnederlands stortregen (Rekeningen der stad Nijmegen, 1511), stortregen (1565, Attestatie door Meester Steenplaatsers van Leiden; uitgave bij R.M.R. van Oosten, De Leidse Steen des Aanstoots, Leiden 2006). Samenstelling van storten en regen. De combinatie van regen met storten komt niet in het Mnl. maar wel al in het Mnd. … [Lees meer...] overEtymologie: stortregen
Etymologie: roemer
Door Michiel de Vaanroemer zn. ‘wijnglas’Vnnl. roomers mv. (1524, Jan van Doesborch), ruemerken (1561), rumerkin (1566) ‘romertje’ (beide Vlaams), romer (1573), roemer (1596) ‘drinkglas’. Voor drinkbekers van ander materiaal: ses schoone silvere romers ‘zes mooie zilveren roemers’ (inventaris, 1610). Van de zestiende tot de twintigste eeuw zijn de spellingen romer en roomer in … [Lees meer...] overEtymologie: roemer
Etymologie: rekel
Door Michiel de Vaan rekel zn. ‘mannetjesvos; deugniet’Nnl. rekelken ‘straathond’ (1550), rekel ‘waakhond’ (1552), ‘jachthond’ (1605), ‘mannetjeshond’ (1661). Toegepast op personen: rekel ‘schoft, deugniet’ (1552), ‘gierigaard’ (1561) ‘manspersoon’ (1623). Overgedragen op andere dieren: rekel-wolf ‘mannetjeswolf’ (1750), rekel ‘mannetjesvos’ (1857). Dialectaal rekel … [Lees meer...] overEtymologie: rekel
Etymologie: reu
Door Michiel de Vaanreu zn. ‘mannetjeshond’Middelnederlands ruede (1285) ‘hond, valse hond’ (als scheldwoord), verder ‘grote, sterke hond, bloedhond; mannetjeshond’, overdrachtelijk ‘ellendeling, onmens’; bantrode ‘kettinghond’ (1437). Vnnl. rue (1550, Lambrecht), rueikin ‘reutje’ (1550), reud‘mannetjeshond; geile man’, reudhond (1599), mv. ook roën (Gheurtz, Adagia, 1552), … [Lees meer...] overEtymologie: reu
Etymologie: eppe
Door Michiel de Vaaneppe zn. ‘peterselie, boterbloem, akkerwinde’Mnl. eppe vr. ‘selderij, apium graveolens’ (1240). Een tekstvoorbeeld uit 1253 (de Noordlimburgse gezondheidsregels): botere ende coil gemaket mitter eppe si doin di den munt smaken ‘boter en kool bereid met selderij geven een goede smaak in je mond’ [zodat je niet uit je mond stinkt]). Nnl. eppe (1554, Dodoens), … [Lees meer...] overEtymologie: eppe
Etymologie: hola
hola tw.Laatmiddelnederlands hola ‘wacht eens even, kalm nou’ (1486, Het boeck vanden pelgherym), Vnnl. hola (1502). Tot ca. 1900 daarnaast ook vaak als holla gespeld, wat nog de gebruikelijke dialectvorm in het Ripuarisch en Moezelfrankisch is.Uitroep die een handeling, uitspraak of gedachtengang onderbreekt of tot onderbreking oproept; inleiding van een tegenwerping. Hol(l)a … [Lees meer...] overEtymologie: hola
Etymologie: stelpen
Door Michiel de Vaanstelpen ww. ‘doen ophouden’Vroegmiddelnederlands stelpen (1240), gestelpen ‘doen stilstaan, doen ophouden’ (1265–70), stelpen ‘ophouden’ (1287), stulpen ‘doen stoppen’ (ca. 1400). Reeds in de 13e eeuw voornamelijk gebruikt voor het ‘doen stilstaan’ van bloed en het ‘doen ophouden’ van wonden, ziektes, plagen en dergelijke. Vroegnieuwnederlands stelpen(1511), … [Lees meer...] overEtymologie: stelpen
Etymologie: zwaluw
Door Michiel de Vaanzwaluw zn. ‘zangvogel’Vroegmiddelnederlands swalwe (1240), swalewe (1270–90), swalue (1287), zwaluwen (mv., 1340–1360),zwalu (1465–1485), zwallewe (1440–1460). Nieuwnederlands swalwe (1515), swaluwe (1517), swalewe (1528), swaluw (1635); swaleme (1528), swaelmen (mv., 1565), swaelem (1599), swalm (1613); swaelve (1596), swalefjen (dim., 1622), swaelf (1646), … [Lees meer...] overEtymologie: zwaluw
Etymologie: zwik
Door Michiel de Vaanzwik zn. ‘houten pen’Vroegnieuwnederlands swick ‘houten pin in een vat, waarmee vloeistof uit het gat getapt kan worden’ (1573), ‘klein boortje om vaten te openen, plug in een vat’ (Kiliaan, 1599), swick ‘zweep’ (1599), swick swack ‘Proost! – Proost!’ (1612), swickel ‘boor’ (1599). In moderne dialecten zwik, zwiek ‘putgalg, lange hengel’ (Overijssel), zwik … [Lees meer...] overEtymologie: zwik
Etymologie: jewelste
Door Michiel de Vaanjewelste bn. ‘echtste, grootste’Vaste combinatie van het bezittelijk voornaamwoord je ‘jouw’ en de overtreffende trap van wel. Vanaf 1880 geattesteerd (het was waarschijnlijk al iets langer in de spreektaal aanwezig): piombati van je welste (Soerabaijasch Handelsblad, 2 januari 1880), een storm van je welste (Sumatra-courant, 24 april 1880, door een … [Lees meer...] overEtymologie: jewelste
Etymologie: struweel
Door Michiel de Vaanstruweel zn. o. ‘struikgewas’Mnl. struweel (ca. 1440, Glossarium Harlemense) ‘boomstronk’; struvellen, struyvellen (1477, Teuthonista), struuellen (15e e.), strauelen (Des Coninx Summe, 1410–1430), strevelen, strevellen (Bartholomeus Engelsman, 1485) ‘struiken, struikgewas’. … [Lees meer...] overEtymologie: struweel