Door Michiel de Vaan
Over vijfentwintig jaar heb ik bijna de dan geldende pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Als lichaam en geest nog meedoen, breekt dan de productiefste periode van mijn wetenschappelijk leven aan. Tenzij de supercomputer tegen die tijd mijn kennis en creativiteit heeft ingehaald, wat niet denkbeeldig is. Hoe ‘de Neerlandistiek’ er dan in zijn geheel uitziet, weet ik niet, maar ik kan wel een verlanglijstje neerleggen.
Op dat lijstje staat maar een ding, maar wel iets groots: dat alle teksten die we als Nederlands beschouwen (eigenlijk dekt de tot in de tweede helft van de negentiende eeuw gangbare term Nederduytsch de lading beter) uitgegeven en doorzoekbaar zijn. Allemaal. Thuis aan mijn bureau. En vooral: in hun originele spelling en opmaak. Op dit moment is dat slechts voor de teksten tot 1300 het geval. Ik weet het, de hoeveelheid literaire en vooral niet-literaire teksten van na 1300 is onvoorstelbaar groot. Inderdaad, het opsnorren, lezen, begrijpen, transcriberen en diplomatiek uitgeven van alle charters, stadsrekeningen, cijnsregisters, gerechtsprotocollen, dagboeken, annalen, zeemansbrieven, vondelingbriefjes en andere handgeschreven teksten, uit alle gewesten, dat is een onnoemelijk grote hoeveelheid werk. Niemand zal al die teksten in een leven gaan lezen. Maar een computer kan ze doorzoeken, taalkundigen en historici kunnen er nieuwe ideeën door krijgen, en cineasten kunnen er muziek onder zetten. Lees verder >>
Recente reacties