Weer doen wij ons aan marsepein tegoed: al ligt de wereld machteloos te bloeden, God zal òns feest, òns Neerland wel behoeden. o, Sinterklaas, wij waren braaf en zoet!
Verstop de krant, die riekt naar rook en bloed: nòg walmt de puinhoop, nòg zwiept ginds de roede en striemt den Jood; wij kunnen ’t niet verhoeden… o, speculaas, o, marsepein, zo zoet!
“Aanmaakhout!”, schreeuwt mijn gestorven straat, en ik vecht tegen de grijze regen: Radio-actief springt hij mij tegen en bijt giftig in mijn koud gelaat.
Radeloze Rinus heeft verdomd als het niet waar is weer een hele expositie bij elkaar geverfd een hele zaal met rood en groen en recht en rond en gevoelig gekweld bezeten.
Ik neem geen afscheid van de dingen Maar alles neemt afscheid van mij, De wereld laat mij hulploos – vrij En wischt zich uit tot schemeringen. Lees verder >>
Verlos ons van den droom die leven heet, Waarin men schuifelt op vermoeide voeten, Ofwel zich haast naar een verbeeld ontmoeten En even later zich weer eenzaam weet; Waar kind’ren reeds boosaardig zijn en wreed En zachte dieren zich verbergen moeten; Verlos ons van den droom die leven heet:
‘Zeemansgraf’
staat in Monsters
in november, een nieuwe
bundel van Ana Roelofs – die u gratis kunt
downloaden en printen en vouwen tot een mooi boekje.
UitHuis Huid, de nieuwe bundel van Theo Monkhorst, een cyclus over “het huis dat ik ben en waarin ik woon”.
Ik leef mijzelf in deze kamer, dit gepleisterde gewelf, honderd jaar geleden zwetend gestuukt door een jonge snordrager geliefd bij vrouwen om zijn glanzende spieren. Klaas noem ik hem omdat hij die naam verdient en een leven, een vrouw, drie kinderen, dromen een huisje met een keuken, bekleed met de stank van ui, olie en rook, drie deuren, twee gangen, een kakdoos, trots van een oude vrouw met grijze ogen en rimpels van lijden rond haar mond, de dochter van een kleine kromme man die zich kapotwerkte in de aarde en de trots was van zijn zwijgzame moeder generaties geleden zodat het mij duizelt in dit trotse huis, deze oude huid waarin ik leef
Theo Monkhorst (1938) uit: Huis Huid (2019)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
aan de overkant op het balkon zwaait iemand iemand uit
op een sneeuwvlakte vertelt een televisiepresentator hoe je een iglo bouwt en hoe warm het daar kan zijn
bij het stoplicht op de hoek schudt een hond water uit zijn vacht, vecht een man met zijn paraplu, klapt hem dicht, keert zijn gezicht naar een waterige zon
Mail gestuurd aan oude liefde
kikkerdril gevonden
afgewacht.
De vlier bloeit – vroeger trokken we er siroop van
en dacht ik dat mannenzaad ook zo rook – ergens ligt
iets te rotten, ik krijg geen antwoord maar dat komt
misschien omdat hij een jonge vader is, de sloot
leeft, er moet gevoed worden, ik
sta klaar
Heden zij de drukfout eer gebrach, zij, het sieraat van de Vlamse-kranten, zij, de vreugt van al onze scribanten Zingen wij voor haar een stuk van Bacht!
Ik heb een gouden pen gekregen Mijn naam staat erop in gouden letters. Een feestpen, een verjaardagspen! een cadeau van de kinderen die ook van goud zijn ik ben verguld.
’t Is niet om haer brand te blussen,
Dat mijn Kind mijn fluyt gaet kussen;
‘tSpijsden noyt haer geyl gebrek,
Dat sy my beet in de nek.
Sy en neygden noyt haer lippen
Na den huys-raed van mijn slippen,
Slechts om ’t soenen van de mast,
Die op haren koker past.
Neen sy wil wat anders smaken,
Neen mijn Kind wil note kraken:
Om de minne van de smeer
Likt de Kat de kandeleer.
Matthijs van der Merwede (1625-1677) uit: Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen (1651
** iets als: de buitengewone liefkozingen van Checha Biancona
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Stad gaapt cafés dicht zwarte bezwangering rust uit lantaarns walmt schemeren avondlijk nat wegdek straat sleept stil de nacht voort schamele klank van een verre voetstap
In de gezegende dagen van jubelen en van bloeien wanneer de hartstochten schroeien en hun dorst naar de lippen slaat, wordt soms ons geluk door vlagen van sombre weedom verdorven: dat zijn liefden, lang gestorven, die beschuldigen van verraad.
Aanhalig vleit langs mijn schreden Mijn panter, die zwarte tijger. Daar ik niemands gunsten weiger Vier ik feest bij sluwen, wreden – Vorsten liefst, vol boze lusten, Schenders, die de schepping Gods Vertrappen, met zoveel trots Of zij de sterren zelfs blusten.
Die bloedrode lichtvlek – misschien de maan.
Dan heeft een zandstorm haar afgeduisterd,
Maar als die vlek de zon is, moet alles vergaan.
Er wordt niet meer gesproken, wel gefluisterd.
Enkelen zoeken de weg langs de kerk
Waar twee monsters rukken, reuzensterk,
Tuimelend aan een metalen keten,
Met razend gebrul. Ik had nooit geweten
Dat zo woeste dieren daar lagen gekluisterd.
Hendrik de Vries (1896-1989)
uit: Verspreide gedichten (1942)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Was er een tijd dat ik hier boven stond, mijn mond vol Proust en Bloem, mij hoor je niet, niet meer. Wat heeft het nog voor zin om in een taal te denken die geen tanden heeft? Ik sta alleen. Mijn woorden zijn naar god.
Uit Tussentijd, de onlangs verschenen bloemlezing uit het werk van liedjesschrijver Jan Boerstoel.
De jaren zestig
De jaren zestig en de dingen die je deed
en die je laten ging omdat ze niet meer hoorden,
de zwarte kousen net zoals de witte boorden,
want de liefde en de vrijheid ging in spijkerpak gekleed
in de tijd dat Gerard Reve nog een ezeltje bereed
en dat Johnson Vietnamezen liet vermoorden
en er waren zoveel mooie nieuwe woorden:
mescaline, meditatie,
happening en demonstratie, Lees verder >>
Wat als het niet de schuld is van mijn krappe jas. Wat als de hele wereld past, maar niet bij mij. Wat als straks blijkt dat ik al jaren word gemist in het heelal. Wat zou ik gaten springen in de lucht. Wat ben ik buitenaards. Wat mij nog mooier lijkt is dit: dat ik twee vleugels van mijn vader krijg. Dat mijn moeder voor me staat en zegt: verbaas ons maar. Dat brullen wil ik van ze horen. Dat ik moet leren vliegen met de kleren die ik draag. Dat mijn schouders breder worden en de wereld weer mijn maat.
Zij ging zoo rustig door de jaargetijden Des levens, of het altijd winter was En avond, en zij bij het haardvuur las Van eigen leed, dat andren moesten lijden.
Zij werkte zonder weerzin of verblijden: Boende het huis en zeemde ’t vensterglas; Bereidde ’t maal en deed de groote wasch En liet zich roerloos in den slaap verglijden. Lees verder >>
De krant blijft een bron van verbazing een Engels meisje ging naar Nieuw Guinea en zag een kannibaal die stam zo zegt de krant heeft zich vooral geweerd door het opeten van Japanners het was liefde op het eerste gezicht de krant van 23 februari vermeldt nog dit de ouders gaven toestemming en de dominee de dominee gaf zijn zegen
Richter Roegholt (1925-2005)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
‘En als je minnaar je zo ziet, een beetje mager hier en daar, dan denkt hij: zorgt zij wel voor haar?’ ‘Och, zo nauwkeurig kijkt hij niet.’
‘Wanneer jij uit je kleren schiet in zijn omarming snel en zwaar, ziet hij het beeld dat ik bewaar.’ ‘Welnee, want zo goed kijkt hij niet.’ Lees verder >>
Neerlandistiek
Elektronisch tijdschrift voor de neerlandistiek sinds 1992 (voorheen: Neder-L)
ISSN 0929-6514
Recente reacties