Kluchten van koetjes en kalfjes

Door Ton Harmsen
Een van de aantrekkelijke kanten van de Klucht van de koe (1619) is dat de personages steeds uitbarsten in gloedvolle ontboezemingen. Die dragen efficiënt bij aan de typering van de sprekers: de boer laat zich kennen als een domme roddelaar, de optrekker als een desperate schuinsmarcheerder en de gauwdief als een slimme profiteur, van buiten gaaf van binnen rot. Bij het lezen moet je ze bewegelijk voor je zien, met hun pantomime, acrobatiek, timing en wisselingen van stem en stemming.
Bredero’s spel begint als de gauwdief de boerderij nadert waar hij onderdak zal vragen. Daar steelt hij ’s nachts de koe waar de boer zo trots op is, en de volgende ochtend krijgt hij de boer zo gek dat die zijn eigen koe, die hij niet herkent, voor hem op de markt verkoopt. Zij spreken af in een kroeg, waar alle personages bij elkaar komen, en waar de gauwdief iedereen bedriegt. De 80 verzen waar het spel mee begint zijn een briljant opgebouwde monoloog van deze gauwdief, die begint met vier spreekwoorden die allemaal inzoomen op de aansluitende verkeerde voorspelling van een zigeunerin. Daar sluit de bekentenis van het beroven van een rederijkerskamer weer bij aan:
Recente reacties