Blijde vaart herdacht
Feestlijk dreven we in den goudglans van den avond langs de stad;
Achter hoogen wal van stoomers blikkerde haar gevelschat,
Blonken overbrugde havens propvol masten tusschen ’t groen,
Praalden koepeldak en torens rustig boven ’t rustloos doen!
Waar ge ons lokt in ruimer vaarbaan, stadbelovende eilandzoom,
Deine en vloeie, een meer gelijkend, groots-uit om ons heen de stroom —
Hem in sprongen overspannend lacht een luchtige ijzerbouw,
Daar een dondring overheen ijlt, stad-in over dak en schouw.
Zwakker zwoegt naar ’t rustuur hijgend in een purperwaas de stad,
Rondom gaan nu lichtjes vlammen, bleek bij gloed van lucht en nat;
En het glansrood, moê van stoomen, moê van stuwen en gedruisch,
Haalt met stjller kleur weêr adem; schemernacht komt langzaam thuis.
Hooger meet zich de rivierbrug; onder hare bogen dóór
Toont zich Oosterkade en zeilvloot tegen rossen hemelgloor;
En de maan duikt op en spiegelt; en de knaap met ons aan boord
Staat en heft gevouwen handen: „Enkel kijken nu! geen woord!”
W.L. Penning (1840-1924)
Foto: Rotterdam rond 1875 (Roterodamum.nl)
Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere werkdag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter