Door Caroline Boessenkool
Twee jaar geleden, we hadden een dreumes van anderhalf, schreef ik voor de eerste keer over meertalig opvoeden. Of meer specifiek: over hoe wij weliswaar in vier talen communiceren maar hoe dat voor een kind van 1 nog niet zo relevant is maar hoe het ervoor zorgt dat het Engels dat we thuis spreken steeds meer verwatert tot een westeuropese potpourri van Nederlandse, Duitse en Deense woorden.
Inmiddels is die eenjarige drie en een half en kwebbelt honderduit.
In drie talen.
Vloeiend? Tja, het is maar wat je vloeiend noemt.
- Nadat we een ochtend tegen elkaar mopperen: “mama ben jij nog wel blij voor mij?” (letterlijke vertaling van ‘at være glad for’, blij zijn met iets).
- Als ze op de wc zit, ongeacht tegen wie ze het heeft: “ik ben færdig!” (ze weet heel goed dat ik zeg ‘klaar’ maar hier wint het recht van de sterkste en zowel Deens als Duits zeggen ‘fertig/færdig dus ja dat is twee tegen een).
- “Ik wil mijn gummistøvler aan” (ze zou evengoed ‘regenlaarsjes’ kunnen zeggen maar soms is er nét een situatie geweest waarin ze het Deense woord gebruikte dus dan ligt dat voorin de mond).
- “Boris heeft jarig geweest” (van ‘har haft fødselsdag’: heeft verjaardag gehad)
- “Kantoffels” (een samentrekking van kartoffels en pantoffels, don’t ask)
- “Kawortel” (een samentrekking van karotte en wortel, en nee, blijkbaar zeggen we hier in huis inmiddels geen gulerod meer)
- “Dat moet ik klippe uit” (‘det skal jeg klippe ud’, wanneer ze iets wil uitknippen, maar dan letterlijk naar het Nederlands vertaald)
- “De baby grædt” (ze gebruikt het werkwoord dat ze net op de børnehave nog heeft gebruikt, en vervoegt het op zijn Nederlands)
- “Hee papa kom nu fordi anders ga ik alleen væk”
- “Ik wil Augusta hier zu hause treffen”
- “Zij heeft mij geskubt” (wederom een werkwoord in een andere taal, maar wel op zijn Nederlands vervoegd)
- “Ja maar als je hebt gepullert dan moet jij je handen wassen, heb jij dat gedoet? Mag ik voelen?” (meestal noemt ze het gewoon plassen, maar waarom ze het dan tegen mij soms ineens over pullern heeft is mij een raadsel maar soit).
Ze gebruikt alles door elkaar. En dat is uiteraard helemaal prima want dat is hoe meertalige driejarigen horen te communiceren.
Wanneer is het ik, ich of jeg
Dat hele codeswitching, dus dat ze weet dat ze bij persoon X taal Y gebruikt, en bij persoon A juist taal B, dat begon een paar maanden geleden langzaam te komen. Zegt ze bij mij ‘ik’, bij de meneer ‘ich’ en bij het Deense buurmeisje ‘jeg’ (de rest van de zin kan dan nog steeds een mengelmoesje zjn).
In een context waar zowel ik als de meneer aanwezig zijn, gebruikt ze sowieso alles door elkaar, zoals hierboven. Maar in een context waarin ze alleen is met mij, worden haar zinnen steeds meer puur Nederlands, en evenzo in het Duits wanneer ze met de meneer is. Hoewel, toen ze laatst bij een Duitstalig gezin logeerde, zei ze dat ze graag frambozenijs wilde. Toen moest vriendin C, die weliswaar Duits is maar ook Frans leerde, diep graven in haar geheugen om te concluderen dat ze waarschijnlijk Himbeer (van framboise) bedoelde.
Mama’s taal en papa’s taal
Ze weet ook dat opa A en oma T ‘mama’s taal’ praten. En ze kan benoemen dat een vlinder mama’s taal is, een schmetterling papa’s taal, en een sommerfugl de børnehavetaal. Ze kan ook duiden dat mama paars zegt, maar dat zij liever lilla zegt en dat dat de børnehavetaal is. Als ik vraag hoe mama’s taal heet, dan heeft ze het nog weleens mis: tysk (duits), zegt ze dan vol zelfvertrouwen. Inmiddels weet ze ook dat dat feestelijke rood-witte vlaggetje een Deense vlag is, en dat de Nederlandse vlag er anders uitziet.
Zoals ik de vorige keer schreef, is ieder kind anders, en iedere ouder, en moet je ook maar net de motivatie blijven kunnen opbrengen om keer op keer consequent in je eigen taal te antwoorden, te corrigeren, te herhalen. Boekjes in je eigen taal te kiezen. Verantwoorde televisie aan te zetten. Bij ons lijkt het tot nu toe geweldig goed te gaan. Ik vind taal leuk, lees graag met haar, praat veel, en nu er een baby bij is gekomen doet de meneer veel meer van de dagelijkse praktische gesprekjes dus zit haar Duits ineens in de lift. Ze kan zich goed uitdrukken, vindt het leuk om taalspelletjes te doen, en te experimenteren met verschillende talen.
Of ze straks eindexamen kan doen op moedertaalniveau in al die talen? Vast niet. Of dat nodig is? Nee. Want de basis, de blootstelling en het plezier in taal is er. En dat is toch het belangrijkste. Waar ze dan ook eindexamen zal doen, de taalbeheersing komt dan wel.
Dit blog verscheen eerder op het blog van Caroline Boessenkool: Klein Deens geluk.
Rob Alberts zegt
Mooi blog!
Leuk dat de taal aangepast wordt aan de persoon.
Maar wel volledig gelijkwaardig zijn.
Wat de toekomst zal brengen blijft altijd verrassend.
Vrolijke groet,
Arjan Sterken zegt
Wat een interessant en leuk verhaal! Ik ben mij toch wel erg benieuwd naar iets: hoe gaat dat met betrekking tot die persoonlijke voornaamwoorden? Ik denk dan specifiek aan het Nederlandse ‘jij’ en het Deense ‘jeg’, wat qua klank heel sterk op elkaar lijkt, maar toch qua referent erg anders is (1e singulaar vs 2e singulaar). Levert dat wel eens verwarring op?