De nacht gloort koud als gepolijst zwart marmer.
De sterren, wier geheim geen droom meer teelt,
maken mij nog een lieve illuzie armer
met het precieze van hun roerloos beeld.
o Mathematische Orde, niets verheelt
ge nog van ’t Leêg des drooms aan een Beschermer;
mijn bloed vloeit niet meer inniger en warmer,
als toen ‘k mij, zalig, dacht door ’t licht gestreeld,
dat op mij, stillen knaap, uw diepten stortten.
– Dat slechts de dood ons weedom kan verkorten
weet nu de man, wiens laatste heildroom vlood.
o Sterren, macht van ruiten en trapezen,
uw strakke lijning is het die mijn wezen
onwrikbaar spreekt van ’t eeuwge van den Nood…
Urbain Van de Voorde (1893-1966)
———————————–
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Laat een reactie achter