Gedicht: Gerrit Kouwenaar • wat niet weet …
wat niet weet …
Wat niet weet wat niet leeft
maar het leven moet doorgaan
blind en lang in je enige lichaam
rond en rondom het moment
in mijn handen
als je slapende mond
in mijn rug
voorposten van woorden
als witte ongeboren konijnen
boren de stilte naar vrijheid
naar waanzin
een onweer, een lichtgroene windhoos.
een planeet onder regen.
land dat neerstroomt van duinen.
stilte die ruist van inwendig geluid.
spreek niet maar slaap
en ontwaak in een straks
als dit moment is gebroken
door licht
als ik lig gebroken
lachend of huilend van woorden
in een weerzijds woedende aarde
– oh wat een zon: ik verbrand –
niet te bepalen
verder noch nader
dit dicteerde de stem van de
een of de ander.
Gerrit Kouwenaar (1923-2014)
uit: Het gebruik van woorden (1958)
———————————–
- Abonnees van Laurens Jz. Coster ontvangen iedere dag een gedicht per mail.
Twee gedichten uit Het gebruik van woorden heeft Kouwenaar niet opgenomen in de verzamelbundel Gedichten 1948-1978 en dit is er een van. Het gebruik van woorden, met zijn kenmerkende titel, is de eerste bundel waarin Kouwenaar zich manifesteerde als de dichter die hij zou blijven: de koele constructeur die emoties van hun gewicht probeert te ontdoen – ‘al die persoonlijke tarra’ – en daarbij de relatie tussen woorden en dingen aftast. Vooral in de een na laatste strofe zie je weinig van dat alles, geloof ik: ‘als ik lig gebroken/ lachend of huilend van woorden’ moet in 1958 als een Vijftigerscliché hebben geklonken. In de slotstrofe neemt Kouwenaar misschien wel afstand van het surrealisme dat hem in de jaren daarvoor gefascineerd had – de vrijheid die de waanzin biedt in de derde strofe en de associaties in de vierde strofe lijken in dezelfde richting te gaan