(Persbericht Radboud Universiteit)
Zeeuwen spreken een vraagzin anders uit dan Groningers, en Amsterdammers en Rotterdammers laten de intonatie van hun zinnen pas laat dalen en houden die dan lang aan. Daardoor klinkt hun spraak vlakker dan die van Nedersaksen met hun steile melodieën. Judith Hanssen deed als een van eersten onderzoek naar de intonatieverschillen tussen Nederlandse dialecten. Vrijdag 10 maart promoveert ze aan de Radboud Universiteit.
Sprekers uit Limburg zijn gemakkelijk te herkennen aan hun intonatie. Maar ook buiten Limburg hebben dialecten hun eigen typische intonatie en ook die zou kunnen helpen om de herkomst van een spreker te herkennen, naast de klank van de klinkers en de woordkeus.
Kustdialecten
Judith Hanssen onderzocht de uitspraak van zinsmelodieën in lokale varianten langs de Nederlandse kust, van Zeeland tot aan Noordoost-Groningen. Daarvoor deed ze een taalproductie-experiment met honderdtwintig sprekers van het Zeeuws, het Rotterdams, het Amsterdams, het Fries, het Nedersaksisch en het Standaardnederlands. ‘Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar intonatieverschillen in dialecten. Dat komt waarschijnlijk omdat het technisch lastig is en behoorlijk tijdrovend. Het is makkelijker om de verschillen in de uitspraak van klinkers te beschrijven, of om lijsten te maken van typische dialectwoorden,’ zegt de promovenda van het Centre for Language Studies van de Radboud Universiteit. Haar onderzoek werd ondersteund door NWO.
Hoog en laag, snel en traag
Intonatie bestaat uit hoge en lage tonen. Door deze tonen op bepaalde woorden uit te spreken, kun je als spreker duidelijk maken welke informatie belangrijk is. Zulke ‘toonhoogteaccenten’ vormen samen met de tonen aan het begin en eind van zinnen een zinsmelodie, die betekenis draagt. Een voorbeeld is de intonatie om een vraagzin aan te geven.
De gebruikte melodieën kunnen per taal verschillen, maar het kan ook zijn dat twee talen over dezelfde set melodieën beschikken, maar dat deze in de ene taal net iets anders worden uitgesproken dan in de andere. Bijvoorbeeld iets hoger of iets lager, of eerder of later ten opzichte van de beklemtoonde lettergreep. Hanssen keek vooral naar dit type uitspraakverschillen.
Zeeuwen vallen op
‘Ik heb twee opvallende melodieën gevonden in Zeeland,’ zegt Hanssen. ‘Sprekers daar hebben een sterke voorkeur voor dalende melodieën, ook in vraagzinnen. In de andere varianten die ik onderzocht gebruiken sprekers juist een stijging om een vraag aan te geven.
Zeeuwse vraagzin: Moet je dan naar dokter Loom? (mp3, 32 kB)
Standaard Nederlandse vraagzin: Moet je naar meneer de Loom? (mp3, 30 kB)
Ook gebruiken Zeeuwse sprekers een opvallende stijgende melodie aan het einde van een retorische vraag.
Zeeuwse retorische vraag: Het was toch van opa Loom?! (mp3, 38 kB)
Standaard Nederlands retorische vraag: Het was toch van opa Loom?! (mp3, 37 kB)
Zeeuwse retorische vraag: Je ging toch met meester Loof?! (mp3, 36 kB)
Groningse retorische vraag: Doe gingst toch mit meester Loof?! (mp3, 43 kB)
Vlakke uitspraak in 010 en 020
Een derde bijzondere uitspraak bestaat in Rotterdam en Amsterdam. ‘Hier zijn de dalingen bijzonder vlak, sprekers houden ze lang aan en laten ze later beginnen.’
Amsterdamse man stelt: ‘Hij zou me naar Momberen willen brengen’ (mp3, 41 kB)
Amsterdamse vrouw stelt: ‘Ik zou wel naar Memberen willen fietsen’ (mp3, 37 kB)
Friese man stelt: ‘Ik hie dy nei Manderen ride wollen’ (mp3, 36 kB)
Friese vrouw stelt: ‘Wy soenen naar Munderen liftsje wollen’ (mp3, 44 kB)
Verschillen in een klein land
De dialecten aan de grenzen van Nederland, het Zeeuws en het Nedersaksisch (gesproken in Noord- en Oost-Nederland), verschillen het sterkst van elkaar wat betreft de uitspraak van intonatie. In Zeeland zijn de lettergrepen waarop de melodie wordt uitgesproken het kortst, en in Winschoten het langst. Het Zeeuws kent daarnaast vroege pieken, met minder extreme verschillen in toonhoogte, en minder steile melodieën. In het Nedersaksisch zijn de pieken meestal later, de toonhoogteverschillen groter, en de melodieën steiler. De overige, meer centrale dialecten, van Rotterdam tot het West-Fries, vallen wat betreft uitspraak meestal tussen deze extremen.
Of de verschillen voor niet-dialectsprekers te horen zijn, en of de verschillen tussen de uitspraak van intonatie tot misverstanden zouden kunnen leiden, is een onderwerp voor vervolgonderzoek, zegt Hanssen. ‘Aan de late dalingen in de spraak van Amsterdammers wordt wel eens ten onrechte een bepaalde betekenis toegekend, iets als vanzelfsprekendheid‘, zegt haar promotor Carlos Gussenhoven. ‘In reclameboodschappen zijn ze waarschijnlijk daarom een bijna standaard kenmerk geworden.’
Regional variation in the realization of intonation contours in the Netherlands
promotie mevrouw drs. J.E.G. Hanssen, vrijdag 10 maart 2017
prof. dr. C. Gussenhoven, prof. dr. J. Peters, Centre for Language Studies
Peter Clijsen zegt
Lijkt me interessant dit door te trekken tot Duinkerken.