Wie zou de VSB-poëzieprijs krijgen als het terug 1917 was? Deze week aandacht voor vijf in 1916 verschenen bundels, toegelicht door een vakkundige jury, met aan het eind een verkiezing van de beste bundel. Vandaag als vierde Music-Hall van Paul van Ostaijen, ingeleid door dichter Dirk Vekemans, die behalve onderstaand gedicht nog vier andere uit deze bundel koos.
Juffer Lola
Voor Charlotte V.
Juffer Lola, dit is waar,
Danst met stappen,
Rappe,
Ranke,
Op het klanken
Van een lustige gitaar.
Kleine,
Fijne
Sirkeldansen
Vormen kransen
Rond, rond,
Over het tapijt
Zo bont.
Juffer Lola rookt sigaretten,
Kleppert met de kastanjetten,
Lonkt en lacht
Zoetjes zacht,
Weet
Haar passen
Wel te passen,
Meet
Zo goed
En netjes
Al de tredjes
Die zij zetten moet,
Een voor een;
Danst… alleen.
Juffer Lola doet naar nieuwe wetten
Klepperen de kastanjetten,
Die begeleiden
Al de zongewijde
Liedjes die zij zingt.
Spaans bloed
Stromen moet,
En de kastanjetten
Zetten
Snel
Moed bij het duel.
Zonderlinge
Dingen
Klinken
Uit dees’ zang
In mijn hart zo lang…
Bij het eindigen van de dans
Werpt juffer Lola kusjes met de hand,
Juffer Lola, zeer charmant.
*
In het rijtje genomineerden voor de vsb-prijs 2016 heb je met Music-Hall van Paul van Ostaijen allicht een winnaar beet. Tenzij wandelaar Nijhoff er nog mee lopen gaat, ook daar valt nog mee te leven. Toch: geen prijs voor PvO, dan geeft geen Vlaming nog een cent om al dat vsb-gedoe. Want een ‘dichter’ in Vlaanderen dat is óf Van Ostaijen óf Gezelle. En met zijn al te vroege dood is hij helemaal voor eeuwig dé Dichter van Vlaanderen.
“Niet ik ben ongewoon, maar wel mijn levenslot”, staat er te lezen in zijn debuutbundel Music-Hall. Als inzicht in de eigen lotsbestemming kan dat tellen. Paul van Ostaijen (1896-1928), geboren en getogen – als Nederlander want zijn vader was dat – in Antwerpen, was van jongsaf iemand die zich ‘niet kon voegen’. Zijn korte leven was dan ook een ware werveling. Tot tweemaal toe van school gestuurd, gaat hij in 1913 maar werken als klerk aan het stadhuis. Tijdens de oorlog zien we hem als overtuigd flamingant partij kiezen voor het activisme, en om nadien zijn straf te ontlopen vlucht hij naar Berlijn. In 1921 krijgt hij amnestie en keert terug naar België, waar hij in 1922 ook de Belgische nationaliteit krijgt. Van Ostaijen groeit uit tot de exponent van het modernisme in Vlaanderen, zijn eruditie en ‘mee zijn’ met zijn tijd kent hier te lande zijns gelijke niet. Dat men hem niet volgen kon, draagt met dat activisme bij aan zijn uiteindelijke isolement. In zijn laatste jaren doet hij tuberculose op, toen meestal nog een lijdensweg naar de dood, en sterft, vereenzaamd in een sanatorium bij Dinant, in 1928 aan de gevolgen van zijn ziekte.
Bij zijn verschijning in 1916 sloeg de debuutbundel van de twintigjarige van Ostaijen niet in als een bom. Daarvoor waren er toen teveel echte bommen in omloop. En er was niet veel om in te slaan: de Vlaamse cultuur ging nog te zeer gebukt onder het juk van de Franstalige macht. En de bundel was allicht ook, dat mag gezegd, te onevenwichtig van kwaliteit.
Recensies in studentenbladen van bevriende flamingantische intellectuelen hadden wel oog voor het erg vernieuwende karakter van de teksten in deze bundel. Geen hoogdravend epigonisme van de fin-de-siècle-poëten, maar een eerste aanzet tot grootstadslyriek in herkenbare taal. De dichter als persona wordt opgevoerd als een fantast en een poseur, maar ook als een kwetsbaar mens die bedrogen word door zijn geliefde, die eenzaam door de straten zwerft. In de wereld van de kino en het cabaret vindt hij troost, en kan hij opgaan in de heel erg tijdelijke roes van het gemeenschappelijk gevoel van levensvreugde. In de eerste twee delen (de cyclus ‘Music-Hall’ en ‘Verzen voor de prinses van Ji-Ji) is alles programmatisch opgebouwd rond die thematiek van verlies en vlucht in het nieuwsoortige vermaak. Het opent met een wervelende beschrijving van het vitalistisch feest en loopt vast in de treurnis om de ongelukkige liefde, de vroege herfst van een valse, tweede lente, de geliefde bij haar intrede in November. Thematisch en qua taalgebruik erg vernieuwend, maar deze poëzie maakt zich met soms pijnlijke scheuren los van de lamentabele praktijk der Vlaamse Letteren.
Maar het derde deel ‘Diverse verzen’ laat heel die opbouw voor wat ze is, en daar komt, naar mijn aanvoelen, de geheel eigen stem van PvO ver boven het stedelijk geroezemoes en de dichterlijke clichés uit. Het ene na het andere hoogstandje volgt, van eenvoudige, maar verbluffend beklijvende lyriek. Het is alsof de jonge meester dacht: tja het kan zo, of ja, ook zo, maar eigenlijk is het simpel hoor. Kijk, zo ga ik het doen…
(De Lyriek van Paul van Ostaijen heeft ook een Gebruiksaanwijzing (1926))
Laat een reactie achter