Door Marc van Oostendorp
In zijn nieuwe boek Lof der botheid deinst René van Stipriaan er niet voor terug zijn lezer eens flink te kwellen. In een van de hoofdstukken gaat het over de biografie van Constantijn Huygens, en Van Stipriaan beschrijft dan hoe in de loop van de tijd verschillende potentiële biografen zijn teruggedeinsd: dat leven duurde te lang, en zat te vol met geleerdheid, talen, contacten. Alleen een voldoende jong iemand met enorme ambitie en de mogelijkheid om zich ‘veertig jaar lang’ in dat leven te verdiepen zou een kans maken. Nog los van of iemand dat dan zou willen lezen.
Dan wijst Van Stipriaan erop dat hijzelf de dertig inmiddels gepasseerd is, maar anders best zo’n boek zou willen schrijven. Doe dat dan! wil je hem als lezer toeroepen. Dat zou zo fijn zijn, een heel boek over die bij vlagen zo onbegrijpelijke Huygens door een zo helder en elegant schrijvende essayist als Van Stipriaan. Maar hij is alweer voortgespoed naar een ander onderwerp uit de rijke, zeventiende eeuw.
Beter leren kennen
Lof der botheid is, anders dan de ondertitel suggereert, niet één coherent betoog, maar een verzameling eerder verschenen artikels, inleidingen en lezingen. Het behandelt uiteenlopende onderwerpen, hoewel meestal met een literaire invalshoek: behalve over Huygens staan er essays in over de door zichzelf verfijnde P.C. Hooft en de platte Matthijs van der Merwede en Willem Godschalck van Focquenbroch.
Ook politieke figuren als Willem van Oranje en Johan van Oldenbarneveldt worden behandeld. Wat ik heel knap vind van Van Stipriaan is dat hij al die personen tot leven weet te brengen. Bij ieder van de personen die hij bespreekt, heb ik het idee dat ik ze beter heb leren kennen.
Verlies van botheid
Dat geldt zelfs als ik van zo iemand al een beeld had. Dat Hooft een man was van de liefde en van elegantie, wist ik wel. Dat hij zijn bonhomie veroverde op een opvoeding die veel Hollands-nuchterder was, had ik nog niet zo begrepen. Net zo min als dat Van Oldenbarneveldt gebruik maakte van de adelijke titels van zijn kinderen om meer indruk te maken.
Of je bij dit alles nu echt te weten komt ‘hoe de Hollanders hun naïviteit verloren’, weet ik niet. Van Stipriaan beschrijft heel mooi hoe de enorme toevloed aan buitenstaanders – in dertig jaar tijd groeide het inwonertal van dertig- naar honderdduizend – ervoor zorgde dat er heel nieuwe groepen in de stad kwamen: zuiderlingen met veel meer elegantie en joie de vivre. Maar dat is verlies van botheid.
Snakken
Bovendien blijkt her en der dat die botheid nooit echt verdween; hoe buitenlanders er zich over bleven verwonderen hoe leden van de Staten-Generaal voor de vergadering in het gras gingen zitten om brood te eten.
De naïviteit verloor men misschien door het vreselijk onhandige en nodeloos bloedige optreden van Willem van Oranje, of de hoekse- en kabeljauwse twisten die onder andere tot de moord op Van Oldenbarneveldt leidden. Maar Van Stipriaan laat ook zien hoe de Oranjes een groot talent hadden voor propaganda, die ervoor zorgde dat een en ander al snel uit het publieke beeld verdween.
Maar dat de fraaie titel de nog fraaiere inhoud niet helemaal dekt, is het enige echte bezwaar. En dat de lezer blijft snakken naar een mooi nieuwe boek van Van Stipriaan, misschien over Huygens.
René van Stipriaan. Lof der botheid. Hoe de Hollanders hun naïviteit verloren. Amsterdam: Querido, 2016. Meer informatie bij de uitgever.
Jona Lendering zegt
Ja, dat was een tof boek. Met plezier gelezen.