Nadat Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, de gewezen assistent-resident van Lebak) in het najaar van 1859 zijn Max Havelaar had geschreven, kwam het manuscript in handen van de invloedrijke schrijver Jacob van Lennep. Die zorgde ervoor dat het bij een ‘fatsoenlijke’ uitgever verscheen. Daarvoor moest Van Lennep wel het ‘kopijregt’ op de Havelaar krijgen. De argeloze Multatuli stuurde hem zo’n verklaring. In 1860 verscheen Max Havelaar, of de koffij-veilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij. Na de verschijning en het succes van het boek betwistte Multatuli Van Lennep het recht op het manuscript. Hij spande een rechtszaak tegen hem aan, die hij ook in hoger beroep verloor.
Had Multatuli de zaak wellicht kunnen winnen als zijn advocaat het anders had aangepakt? Hoe zat het in die dagen met de rechten van schrijvers? Hoe zou het proces volgens het huidige recht zijn verlopen? Op deze en andere vragen wordt in dit boek antwoord gegeven. Als bijlage zijn alle processtukken bijeengebracht.
Dit proces afdoen als louter een juridische strijd zou de zaak te kort doen. Daarom is ruimschoots aandacht besteed aan de maatschappelijke en culturele context.
Met bijdragen van Jan Bank, Leo Frijda, René Klomp, Marita Mathijsen, Dik van der Meulen, David Peeperkorn, Ika Sorgdrager en Robert Verhoogt.
www.lubberhuizen.nl ISBN 978 90 5937 239 9 208 blz. € 29,50
Laat een reactie achter